Bij de Falklanders thuis

Bij de Falklanders thuis

Bij de Falklanders thuis

16 december 2013

Leonard Blussé meldt:
“In de boekenkast van mijn grootouders stonden boekjes van Herman Heijermans met de titel ‘De Falklandjes’. Hoe vaak heb ik me later afgevraagd wie dat eigenlijk waren, die Falklandjes. Welaan de Falklanders bestaan!
Onze eerste ontmoeting met de inboorlingen was op Saunders Island met David McPhee, een roodharige vijftiger die, omringd door eern enorme rotzooi –we telden ondermeer 16 deels afgedankte deels nog werkende Landrovers–, samen met vrouw, zuster en twee dochters, enkele duizenden schapen en wat vlees- en melkvee als alleenheerser op dat eiland troont. Het gezin is vrijwel self-sufficient. Ook verdienen zij een aardige boterham aan het tourisme van bezoekende vogelaars. Toen wij de minstens zes uur durende wandeling heen en terug naar de pinguïn-kolonie op The Neck ondernamen kwamen zuster en dochter ons ‘s middags met hun Landrovers spontaan tegemoet, een heel sympathiek gebaar. Eén keer in de een of twee weken landt er een vliegtuigje uit Stanley op Saunders en zo kon het gebeuren dat Wieger vandaag in een van de supermarkten van Stanley (2000 inwoners) uitbundig begroet werd door David’s zuster die even was overgekomen.
Inmiddels liggen wij alweer bijna een week in Stanley zodat gaandeweg enkele Falklanders gezicht krijgen. ‘Talking to the natives’ is overigens lastiger dan je denkt. De dames van de lokale koffieshop die we dagelijks bezoeken komen van St Helena en tellen dus niet mee. Op straat lijkt niemand elkaar aan te kijken, laat staan goejendag te zeggen, als je al een voetganger tegen komt. Eerlijk gezegd rijdt iedereen hier in een Landrover rond, ook al moet hij of zij vijftig meter verderop zijn. Voetgangers in het tegen een heuvel gebouwde Stanley zijn dus per definitie soldaten of bezoekers. Toch raakte ik al op de allereerste middag in Stanley met Sue aan de praat, toen ik langs haar typisch Engels rijtjeshuis met uitzicht op de baai liep. Onder een strak wapperende Britse vlag was ze aan het wieden in haar piepkleine voortuintje. Het gesprek kwam niet helemaal toevallig tot stand. Met een plastic tas vol vuile was vroeg ik deze vriendelijke oma waar een ‘laundry’ was. “Just hand it to me, love”, zei ze, “and come back after three. The laundry of the Victoria Bar comes first”. Toen ik aan het einde van de middag met een zakje muffins weer bij haar aanklopte –bloemen hebben ze hier niet– liep dat uit op een uitnodiging binnen te komen in dat Engelse huisje aan Ross Road: schoenen uittrekken, kopje thee met veel melk, koekje en praten over de enige zoon, die in Engeland studeert. “The government pays everything!” Haar echtgenoot met zijn waterige, blauwe ogen en rode neus zat er genoegelijk wat bij te glunderen. De afgelopen week troffen we Sue en haar man vrijwel elke dag in de Victoria Bar als we daar gingen lunchen. Voor de fijnproevers: de gebakken levertjes van de Victoria Bar zijn perfect: klaargemaakt ‘with onions raised on pig shit’ (zo staat dat letterlijk op het menu).
Olaf heeft al verteld over Patrick Watts, de nu 71-jarige reporter van Falkland Radio die alles van sport weet. Hij is getrouwd met een Brabants meisje van Surinaamse afkomst en woont sinds zijn pensioen in de Nederlandse zomer (en Falklandse winter) in de buurt van Den Bosch en weet alles van FC Den Bosch. Vanaf oktober tot ergens in april zit het echtpaar in Stanley. Voor Patrick -“Tom Egbers is a close friend”- gaat er wat Nederlandse voetbalclubs betreft niets boven Excelsior. Kijk, dat stemt ons Kralingers tevree. Deze man kan niet meer stuk.
Er valt nog veel meer te vertellen over Sue en de ‘customers’ van de Victoria Bar, maar het is tijd om op wat stichtelijker onderwerpen over te gaan. Gisteravond (zaterdag) gingen Marino en ondergetekende op aandringen van David Stevens mee naar de pantomime-voorstelling ‘Cinderella’ in de stadhuiszaal. In Amsterdam hebben we een Stopera aan het water; Stanley heeft een stadhuis en Post Office ineen, met vrij uitzicht op de baai. Pantomime-voorstellingen in Engeland zijn buitengewoon populair; waarom zij zo heten mag Joost weten want het is helemaal geen pantomime à la Marcel Marceau maar amateuristisch volktoneel met veel samenzang en rondhuppelende kindertjes in roze tutu’s en konijnenoortjes wanneer Assepoester de prins ontmoet in het bos, en een publiek dat voortdurend meeleeft en Boooooh brult telkens wanneer stiefmoeder op het toneel verschijnt. “She is in the cupboard” roepen de toeschouwers van 6 tot 60 als de prins na het bal naar Assepoester zoekt. Hoogst vermakelijk en intens melig allemaal. We zagen daar ook Jimbo met puntmuts op zijn hoofd en pinguin op zijn schouder de gouverneur op de eerste rij aanspreken. Wij hadden de indruk dat deze gezagsdrager aanvankelijk dacht dat Jimbo part of the cast was. Governeur Nigel Haywood, een typische Oxbridge-verschijning in tweed pak, zat daar overigens niet toevallig. Hij mocht op het toneel ‘my hat has three corners’ zingen met de daarbij te pas komende gebaren. Keurige man die alles vlekkeloos uitvoerde.
Tijdens de zondagochtenddienst in de Christ Church Cathedral werd ik direct door twee matrones gepaaid die me van de Cinderella voorstelling herkenden. Een heel mooi kerkje uit het einde van de negentiende eeuw, met gebrandschilderde ramen, vaandels, en muren vol met plaquettes ‘in memory of’ deze of gene eilander of British military hero. Zo’n Anglikaanse dienst heeft iets katholieks maar is toch weer protestants met veel gezang en deelname van de gelovigen. Bij ontstentenis van organist vanochtend friemelde the Reverend Richard Hines wat met een bandje met orgelmuziek, maar er werd ferm gezongen. Tijdens de preek werd nog gerefereerd aan verjaardagen van twee aanwezigen en daarvoor werd tussen de psalmen door twee keer Happy Birthday gezongen! The Reverend Hynes is een bijzonder aardige, bewegelijke man. Het was me ‘s ochtends opgevallen dat ik deze zestiger over het hek van de kerk zag springen. Hij had er duidelijk zin in! Tijdens het samenzijn na de dienst, met warme chocola met eigen gemaakte muffins en cakes, hoorde ik dat er ‘s avonds nog een oecumenische dienst was, ‘Nine lessons and Carols at Christmas’. Zo zongen Leo, Arie, Jimbo en ik gisteravond uit volle borst ‘Oh come, all ye faitfhful, Hark!’, ‘The herald-angels sing’, ‘While shepherds watched’ en nog veel meer. Met uitzondering van Arie den Dulk, voormalig lid van het Scheveningse knapenkoor, hadden we wat moeite om de juiste toonhoogte te vinden naast de sopranen van het koor. Na afloop kwamen we bij de koffie de Nederlandse bioloog Joost Pompe tegen, die met een Falklandse schone getrouwd is en al 25 jaar op het eiland woont en nooit meer weg wil. Hij onderscheidt zich van de lokale bevolking omdat hij niet in een Landrover maar in een eigenhandig gerestaureerde vuurrode Ford Corsair uit 1966 (?) of een nog veel oudere Morris Minor rondrijdt.
Nu zijn de schepen verhaald en liggen we broederlijk met de ‘Europa’ en de ‘Tecla’ langs een kade op drie kilometer afstand van Stanley. En dat brengt me bij de laatste Falklander van dit verhaal, Betty Turner van de Lighthouse Seamen’s Centre Trust, die samen met haar dochter het zeemanshuis bij het steiger runt. “I am of the generation that lived to leave”, zegt zestigjarige Betty en ik laat haar verder maar aan het woord. “I spent 35 years in England raising a family but was always homesick. Most of us have actually come back. Five years ago I brought my English husband for a visit and we never went back since. I am taking care here of people from all over the world: merchant seafarers, yachties, and a lot of fishermen from Indonesia and Peru. We have a large communication problem with the Indonesians. Their priority is to contact their family by internet and to collect lots of second-hand clothing because the poor chaps come always inadequately clothed. I try to offer a home from home. So many visitors here on my little island! I travel metaphorically speaking all over the world. And what I love most is visiting the ships. Since the war of 1982 life has changed thanks to fishery, oil and tourism. People come on contracts and decide to stay. The people of the older generation find that change quite difficult. You hear them complaining in public meetings: “We don’t want to loose the simplicity way of life”. We islanders are resilient. Looking after ourselves we are independen
t and interdependent. But what can I say? You can’t stop progress. Or should I perhaps say change?”
Het antwoord op deze vraag laat ik maar aan Jacob over, die net met de hele bemanning binnen komt rollen.”